Autisme brengt een andere manier van denken met zich mee. De opgevangen prikkels worden verwerkt in de hersenen en gekoppeld aan vorige ervaringen. Op die manier kunnen we betekenis geven aan datgene wat we hebben opgevangen via onze zintuigen. Heel wat mensen met autisme krijgen die informatie moeilijk verwerkt. Kinderen met autisme zijn detaildenkers. Ze nemen de wereld waar door eerst alle losse details te zien. Nadien pas puzzelen ze alle details samen om de samenhang te kunnen zien en te kunnen begrijpen.
Wanneer we de omgeving waarnemen, gaan we voortdurend belangrijke en onbelangrijke informatie van elkaar onderscheiden. We hebben maar enkele belangrijke onderdelen nodig om te vatten waar het over gaat. Hoe meer details je dus opneemt, hoe moeilijker het is om te weten waarover het gaat. Dat maakt de wereld voor mensen met autisme moeilijk te begrijpen en soms beangstigend.
Het opslaan van informatie gebeurt ook anders bij kinderen met autisme. Ze slaan als het ware informatie op per situatie of per context. Ze kunnen moeilijk het geleerde uit de ene situatie overbrengen naar de andere situatie (transfer), zoals van thuis naar school of omgekeerd. Kinderen zonder autisme hebben als het ware één groot systeem waarin ze alle informatie opslaan en waarbij automatisch allerlei verbanden worden gemaakt. Ze leren op die manier veel sneller bij.
Voor een kind met autisme is elk situatie verschillend, dus elke situatie moet ook apart bekeken worden als we denken aan een mogelijke oplossing of aanpak. Dat kan heel vermoeiend en uitputtend zijn voor de omgeving van het kind met autisme.
11 concrete tips
1. Wees je ervan bewust dat de manier waarop jij naar een situatie kijkt helemaal anders kan zijn dan het kind met autisme. Door zijn andere manier van denken mist het kind soms belangrijke informatie waardoor het een andere kijk heeft op wat er is gebeurd.
2. Houd er rekening mee dat het kind door zijn detaildenken moeite heeft om bijvoorbeeld vaardigheden in andere contexten toe te passen.
3. Kinderen herkennen personen vaak niet in een andere situatie. Bijvoorbeeld: ze herkennen de juf niet meer als ze haar in de supermarkt tegenkomen.
4. Probeer zoveel mogelijk gesloten vragen te stellen als je wil weten wat het kind op school heeft gedaan.
5. Stel je vragen één voor één en geef het kind voldoende tijd om te antwoorden.
6. Een vertelboekje met foto’s of een vertelkaart kan het kind helpen, om bijvoorbeeld in de klas iets te vertellen over zijn weekend.
7. Straf het kind niet zonder aan te geven waarom. Geef uitleg bij de situatie. Vertel welk gedrag verkeerd is en zeg vooral ook welk gedrag hij in die situatie dan wel kan stellen. Bijvoorbeeld niet met het hoofd slaan, wel even in de tuin of op de speelplaats gaan wandelen om tot rust te komen.
8. Voor kinderen met autisme is het vaak niet duidelijk wat het gevolg is van een bepaalde actie. Zo zien ze bijvoorbeeld niet wat er gebeurt als je een ander kind duwt. Probeer dit samen met het kind in kaart te brengen. Doe dit bij voorkeur visueel door dit bijvoorbeeld uit te tekenen.
9. Voorzie voor kinderen die moeilijk kunnen wachten, een wachtdoos met bijvoorbeeld boekjes zodat ze zich hiermee bezig kunnen houden in plaats van vervelend te doen tegen andere kinderen.
10. Een Checkpad is een dagplanner voor taakjes. Dit kan kinderen, die moeilijk verschillende opdrachten na elkaar kunnen doen, helpen om het overzicht te bewaren.
11. Stappenplannen kunnen het kind helpen om een vaardigheid aan te leren en te automatiseren, bijvoorbeeld bij het toiletbezoek.